De kapitalistische droom
Op een dag verwonderde ik mij er weer eens over hoe het toch
kon dat ik als hardwerkende burger, toch moest betalen voor het onderhoud van
zij die niets bijdragen aan deze maatschappij, zij die geen baan hebben, zij
die niets anders doen de hele dag dan nietsen en luieren terwijl zij ervoor
betaald krijgen van mijn geld! Om deze reden besloot ik dit geld dan ook niet
meer te betalen, ten minste, zo lang deze profiteurs er ook betaald van
krijgen. Helaas vonden de autoriteiten mijn reden niet erg sterk en werd ik
gedwongen te vluchten.
Omdat mijn vlucht nogal overhaast was had ik niet veel keuze
en besloot ik te vluchten met een boot, die achteraf weinig brandstof bleek te
hebben en dus zat ik vast, drijvende op de Atlantische Oceaan. Na twee dagen
met voornamelijk oostenwind, waren mijn voorraden uitgeput en had ik de hoop
bijna opgegeven, toen ik plots aan de horizon een eiland zag. Ik besloot dit
als teken te zien en ernaartoe te peddelen met een roeispaan die ik had
gevonden.
Eenmaal aangekomen bleek dit land niet veel van dat van ons
te verschillen, de inwoners droegen dezelfde kleding, de huizen waren nagenoeg
hetzelfde en alles leek goed te gaan voor het land. Na een tijdje rondgevraagd
te hebben bleek ik mij op het eiland ‘Kawaii’ te bevinden, wat onderdeel was
van het land ‘de Staten van Murka’. Er waren geen belastingen en de staat was
er alleen maar om de vrede te handhaven en handelsrelaties met andere landen te
onderhouden en niet om de armen te onderhouden in hun nietsdoen, precies waar ik
altijd al naar verlangd had.
Met het kleine beetje geld wat ik bij mij had, nadat ik het
geruild had voor de locale eenheid, huurde ik een kamer en kocht ik wat brood
en melk. Ik besefte mij dat als ik het in dit land wilde redden, ik een baan
nodig had en spoedde mij dus naar het handelsdistrict, waar ik hoopte een baan
als boekhouder te krijgen, wat ik ook in mijn thuisland was. Nadat ik een lange
tijd had rondgekeken en had aangeklopt op verschillende deuren, bleek er
nergens werk te zijn, dus besloot ik in het ambachtsdistrict rond te kijken,
waar ook niemand nodig was. Ten einde hoop besloot ik toch maar naar de haven
te gaan, er is altijd wel wat te verdienen met sjouwen.
Na ruim een uur rondgekeken te hebben, vond ik zelfs als
sjouwer geen baan en ik begon mij langzaam te beseffen wat dit betekende: ik
moest op zoek naar hulp. Ik vroeg aan de inwoners waar ik armenhulp kon krijgen
en ik werd recht in mijn gezicht uitgelachen. ‘In dit land’, werd mij verteld, ‘werkt
men voor zijn geld, de staat zorgt niet voor je, dat moet je zelf doen. Als je
wil nietsen en luieren, moet je niet hier zijn.’ Naar mijn betoog dat ik simpelweg
geen werk kon vinden, luisterden ze niet: ‘Onzin, je bent gewoon lui’.
Ik begon langzaam in te zien waarom er armenhulp in mijn
thuisland nodig was en besloot daarom het kleine beetje geld wat ik nog had in
de haven te besteden aan een terugreis. Eenmaal daar aangekomen besloot ik toch
maar mijn belastingen te betalen.