vrijdag 15 mei 2015

2a Hedendaags imaginair reisverhaal

De kapitalistische droom


Op een dag verwonderde ik mij er weer eens over hoe het toch kon dat ik als hardwerkende burger, toch moest betalen voor het onderhoud van zij die niets bijdragen aan deze maatschappij, zij die geen baan hebben, zij die niets anders doen de hele dag dan nietsen en luieren terwijl zij ervoor betaald krijgen van mijn geld! Om deze reden besloot ik dit geld dan ook niet meer te betalen, ten minste, zo lang deze profiteurs er ook betaald van krijgen. Helaas vonden de autoriteiten mijn reden niet erg sterk en werd ik gedwongen te vluchten.
                                                     
Omdat mijn vlucht nogal overhaast was had ik niet veel keuze en besloot ik te vluchten met een boot, die achteraf weinig brandstof bleek te hebben en dus zat ik vast, drijvende op de Atlantische Oceaan. Na twee dagen met voornamelijk oostenwind, waren mijn voorraden uitgeput en had ik de hoop bijna opgegeven, toen ik plots aan de horizon een eiland zag. Ik besloot dit als teken te zien en ernaartoe te peddelen met een roeispaan die ik had gevonden.

Eenmaal aangekomen bleek dit land niet veel van dat van ons te verschillen, de inwoners droegen dezelfde kleding, de huizen waren nagenoeg hetzelfde en alles leek goed te gaan voor het land. Na een tijdje rondgevraagd te hebben bleek ik mij op het eiland ‘Kawaii’ te bevinden, wat onderdeel was van het land ‘de Staten van Murka’. Er waren geen belastingen en de staat was er alleen maar om de vrede te handhaven en handelsrelaties met andere landen te onderhouden en niet om de armen te onderhouden in hun nietsdoen, precies waar ik altijd al naar verlangd had.

Met het kleine beetje geld wat ik bij mij had, nadat ik het geruild had voor de locale eenheid, huurde ik een kamer en kocht ik wat brood en melk. Ik besefte mij dat als ik het in dit land wilde redden, ik een baan nodig had en spoedde mij dus naar het handelsdistrict, waar ik hoopte een baan als boekhouder te krijgen, wat ik ook in mijn thuisland was. Nadat ik een lange tijd had rondgekeken en had aangeklopt op verschillende deuren, bleek er nergens werk te zijn, dus besloot ik in het ambachtsdistrict rond te kijken, waar ook niemand nodig was. Ten einde hoop besloot ik toch maar naar de haven te gaan, er is altijd wel wat te verdienen met sjouwen.

Na ruim een uur rondgekeken te hebben, vond ik zelfs als sjouwer geen baan en ik begon mij langzaam te beseffen wat dit betekende: ik moest op zoek naar hulp. Ik vroeg aan de inwoners waar ik armenhulp kon krijgen en ik werd recht in mijn gezicht uitgelachen. ‘In dit land’, werd mij verteld, ‘werkt men voor zijn geld, de staat zorgt niet voor je, dat moet je zelf doen. Als je wil nietsen en luieren, moet je niet hier zijn.’ Naar mijn betoog dat ik simpelweg geen werk kon vinden, luisterden ze niet: ‘Onzin, je bent gewoon lui’.


Ik begon langzaam in te zien waarom er armenhulp in mijn thuisland nodig was en besloot daarom het kleine beetje geld wat ik nog had in de haven te besteden aan een terugreis. Eenmaal daar aangekomen besloot ik toch maar mijn belastingen te betalen.